Lange teleobjectieven in de praktijk
Teleobjectieven en dan met name de langere, geven een unieke blik op de wereld. Je maakt er foto’s mee die iets laten zien dat je zonder teleobjectief (of verrekijker) niet of nauwelijks zou kunnen zien. Maar als je er goede foto’s mee wil maken, moet je wel op een paar bijzondere zaken letten.
Dit artikel is geschreven door Dré de Man en is gepubliceerd in DIGIFOTO Pro 2.2022
Fotografen die regelmatig vogels fotograferen kennen het probleem: de brandpuntsafstand van een objectief is (bijna) altijd te kort. Teleobjectieven worden onevenredig duurder, naarmate de brandpuntsafstand langer is. Bovendien wordt het naarmate de brandpuntsafstand toeneemt, het ook steeds moeilijker om scherpe foto’s te maken. Dat klinkt alsof je de keus hebt tussen foto’s waarop je onderwerp te klein afgebeeld wordt en onscherpe foto’s. Gelukkig is het toch een beetje anders.
In de eerste plaats zijn details van gebouwen en landschappen heel wat gemakkelijker vast te leggen en vaak heb je daarvoor minder lange objectieven nodig. Zelfs sport – behalve als je gedwongen bent op grote afstand te blijven – stelt minder hoge eisen aan je objectieven en je techniek. En ten slotte heb je allerlei mogelijkheden om die onscherpte en andere problemen te voorkomen. Die komen ook van pas als je geen vogels fotografeert. We gaan ze in dit artikel uitgebreid bespreken.
Vind het onderwerp
Het eerste probleem is tegelijk het simpelste én het moeilijkste: je moet je onderwerp weten te vinden. Dat betekent: je moet weten wat je wil fotograferen en waar je dat onderwerp kunt vinden. Dat kan bij fotografie van vogels en wild inhouden dat je echt onderzoek moet doen. Een goede hulp is daarbij birdingplaces.eu, waar je vooral héél veel plaatsen in Nederland zal vinden. Boeken en tijdschriften kunnen je daarbij ook helpen, uiteraard. Enige kennis van vogels is ook handig, met name als het gaat om de vraag wanneer ze in Nederland zijn en waar je op moet letten om ze niet te verstoren tijdens het broedseizoen bijvoorbeeld. Dat geldt nog meer als je groot wild fotografeert, everzwijnen met jongen kunnen erg gevaarlijk zijn en sommige grote grazers (door natuurbescherming uitgezet om het aantal wandelaars en joggers op een natuurlijke manier terug te dringen) ook.
‘Je kunt vrij eenvoudig uitrekenen hoe lang de brandpuntsafstand is die je nodig hebt’
Als je je onderwerp gevonden hebt, ben je er nog lang niet. Je moet nu het juiste standpunt zien te vinden. Vanuit het verkeerde standpunt, bijvoorbeeld met de wind in je gezicht, kan het zijn dat je alleen vogels van de achterkant kunt fotograferen. Ben je te ver weg, dan heb je mogelijk een objectief nodig dat zo lang is, dat je het niet kunt betalen of met je meenemen, als je met het vliegtuig reist. Hoe meer tijd je besteedt aan het vinden van het beste standpunt, des te meer goede foto’s maak je. De grootte van je onderwerp speelt daarbij een ontzettend grote rol, vooral als het klein is.
Camera Nikon Z 9 | Objectief AF-S Nikkor 500mm f/5.6 PF + TC-E 20III | Brandpunt 500 mm x 2 = 1000 mm | Sluitertijd 1/1000 s | Diafragma f/11 | ISO 400
Bereken de afstand en de benodigde brandpuntsafstand
Je kunt vrij eenvoudig uitrekenen hoe lang de brandpuntsafstand is die je nodig hebt. Wil je een vogeltje van vijf centimeter groot fotograferen van honderd meter afstand, dan is geen enkel teleobjectief lang genoeg. Fotografeer je een adelaar vanaf één meter, dan heb je helemaal geen teleobjectief nodig. Laten we even twee rekensommetjes maken. Uitgaande van fullframe, is de afbeeldingsmaatstaf grofweg gelijk aan de afstand tot je onderwerp gedeeld door de brandpuntsafstand van je objectief. Heb je een 500mm-objectief, dan is de brandpuntsafstand een halve meter. Op honderd meter heb je dan een afbeeldingsmaatstaf van een tweehonderdste. Je berekent die op basis van de grootte van de sensor, dus bij fullframe circa 24 x 36 mm. Wil je een onderwerp vrijwel (2/3) beeldvullend fotograferen, dan moet dat onderwerp 2/3 x 36 mm = 24 mm x 200 (afbeeldingsmaatstaf) groot zijn, dus bijna vijf meter. De spanwijdte van een volwassen mannetjespelikaan is ongeveer drie meter.
‘Als je je onderwerp gevonden hebt, ben je er nog lang niet’
Zo’n pelikaan kun je dus op honderd meter afstand goed met een brandpuntsafstand van 700mm fotograferen, zoals je op de foto’s in dit artikel en in de review van AF-S Nikkor 500mm E PF ED VR kunt zien. Nu een kleinere vogel, laten we een ijsvogel nemen. Die is 16 centimeter lang. Stel, je wil hem fotograferen terwijl hij op een tak zit, dan wil je hem iets minder dan half beeldvullend fotograferen. Dan heb je dus 2,2 x 16 = 36 cm = 360 mm op 36 mm (beeldbreedte). Dat is dus een afbeeldingsmaatstaf van 1:10. Bij 500mm is dat dus een afstand van vijf meter. Vijf meter is akelig dichtbij. Dat vindt zo’n ijsvogel ook, dus die is allang gevlogen voordat je hem dicht genoeg genaderd bent. Kortom, je moet óf heel veel geluk en geduld hebben, of een camouflagenet en -pak gebruiken, of een heel lang teleobjectief of een combinatie van die zaken. Tien meter klinkt alweer iets realistischer, dus dan zou 1000mm niet gek zijn. Of dertig meter met een compacte superzoomcamera als een Nikon P1000 in de langste telestand (3000mm-equivalent). Nu begrijp je waarom dat soort camera’s vrij populair zijn. Natuurlijk krijg je daarmee geen foto’s die vergelijkbaar zijn met die van camera met een veel grotere sensor. Je kunt de resultaten vergelijken met foto’s die je maakt wanneer je sterk cropt, bijvoorbeeld tien keer. Dat doe je liever niet, dus zit er niets anders op dan een lang teleobjectief te gebruiken. Overigens kun je in sommige situaties onderwerpen ook kleiner afbeelden, maar dat is sterk afhankelijk van de achtergrond en van de vraag hoeveel het er zijn.
Camera Nikon Z 9 | Objectief AF-S Nikkor 500mm f/5.6 PF + TC-E 20III | Brandpunt 500 mm x 2 = 1000 mm | Sluitertijd 1/1600 s | Diafragma f/11 | ISO 900
Wanneer je meerdere onderwerpen tegelijk fotografeert, kan dat ook van grotere afstand. Toch was ook hier een brandpuntsafstand van 1000mm nodig!
Zoek je onderwerp
Heb je wél een objectief dat ongeveer lang genoeg is, dan heb je met name met kleinere onderwerpen weer een ander probleem. Je ziet dan je onderwerp zonder camera, maar wanneer je je camera erop richt, vind je het niet meer terug. Dat probleem heb je in mindere mate met objectieven met een groot zoombereik, maar daarbij verlies je dan weer tijd doordat je moet inzoomen.
Dé truc is om naar je onderwerp te blijven kijken, je oog en hoofd niet van positie en kijkrichting veranderen en dan als het ware blind de camera naar je oog brengen. Daarbij houd je uiteraard de camera in je kijkrichting. Dat lukt in het begin niet, maar oefening baart kunst. Precies diezelfde truc kun je ook toepassen wanneer de camera op een schommelkop zit. Bij bewegende onderwerpen moet je de beweging als het ware voorstellen en dan de camera richten op het punt waar het onderwerp zou moeten zijn op het moment dat je door de zoeker kijkt. À propos zoeker: let er bij een spiegelloze camera wel op dat hij niet in standby is; even je vinger op de ontspanknop houden dus. Lukt het niet meteen dan kun je de camera een beetje heen en weer bewegen, maar niet te sterk. Enfin, oefenen dus, misschien eerst in de tuin of zo.
Help, mijn objectief is te kort
Er zijn dus allerlei oplossingen voor het probleem van de tekortschietende brandpuntsafstand. We noemden net croppen, oftewel bijsnijden. Converters vormen ook vaak een goede oplossing. Uiteraard verlies je daardoor lichtsterkte, dus dat is een punt van overweging. Ook moet je er rekening mee houden dat bij lange teleobjectieven de scherptediepte vaak erg klein is. Die neemt bij het gebruik van converters, ondanks de afnemende lichtsterkte, nog meer af. Bij 1000mm f/11 is de scherptediepte twee keer zo klein als bij 500mm f/5.6. Dat probleem heb je uiteraard bij de beste oplossing - een langer teleobjectief - ook.
‘Hoe kleiner de vogel, des te sneller de sluitertijd’
In de praktijk zul je vaak sowieso al een beetje croppen. Vaak zit er nog een tak in de weg of ben je net te ver weg. Crop je bij een camera met 45 megapixels anderhalf keer, dan kom je uit op APS-C-formaat, zowel qua vergrotingsmaatstaf als qua aantal megapixels. Bij croppen verlies je uiteraard scherpte. Ga je uit van een foto gemaakt met een uitstekend objectief, dan hoeft dat geen probleem te zijn. Dat kun je zo zien: liggen de MTF-lijnen heel hoog, dan zakken die enigszins bij croppen, maar omdat ze zo hoog lagen, komen ze dan terecht op vrij normale waarden. Ruis neemt echter ook toe en de dynamiek af. Software als die van ON1 kan soelaas bieden: daarmee kun je dankzij AI de details verbeteren zonder de ruis te vergroten. Het werkt vaak verbazingwekkend goed, al blijven er beperkingen aan kleven: er wordt een buitengewoon ingewikkeld algoritme gebruikt dat de ene keer beter werkt dan de ander keer en dat soms zelfs onnatuurlijke resultaten geeft.
Converters werken bij zeer goede objectieven aanzienlijk beter dan croppen, bij veel licht neemt de ruis ook niet toe. In sommige gevallen is de kwaliteit én de lichtsterkte zelfs identiek aan die van een objectief zonder converter.
Onscherpte
Als je foto’s tegenvallen qua scherpte, dan kun je het best een testfoto maken onder gecontroleerde omstandigheden. Dat wil zeggen: met de camera op een statief, geen beweging, geen condens en luchttrillingen, optimale scherpstelling en bij verschillende diafragma’s. Op die manier kom je erachter of de onscherpte ligt aan het objectief, of aan beweging en/of scherpstelling. Is je statief niet superstabiel, gebruik dan kortere sluitertijden bij de test. Let er wel op dat je testonderwerp lijntjes in verschillende richtingen bevat: objectieven zijn bijna altijd scherper in de ene richting (meestal vanaf het midden naar de hoeken, tangentiaal) dan in de andere (in cirkels om het midden van het beeld, meridionaal).
Het is zelden of nooit handig om het vaak verkeerd begrepen ideale diafragma te kiezen. Een goed teleobjectief zal al bij volle opening over vrijwel het gehele beeldveld een uitstekende scherpte bieden. Maar ook bij een wat minder ideaal teleobjectief heeft het weinig zin om te diafragmeren: wat je in theorie wint aan scherpte, verlies je weer door ruis(onderdrukking), tenzij je een langere sluitertijd kunt gebruiken.
Een heel gemene vorm van onscherpte wordt veroorzaakt door vocht of stof in de lucht en door luchttrillingen. Daar kun je weinig aan doen, anders dan op een ander moment te gaan fotograferen Soms helpt het echter ook om een andere opnamestandpunt te kiezen. Vermijd in ieder geval een weg tussen jou en je onderwerp in de zomer, vanwege het warme asfalt.
Vergeet ook nooit je zonnekap te gebruiken. Bij teleobjectieven leidt tegenlicht vaak niet tot reflecties, maar tot een algemene contrastverlaging. Een zonnekap vormt ook een uitstekende bescherming tegen stoten.
Camera Nikon Z 9 | Objectief AF-S Nikkor 500mm f/5.6 PF + TC-E 14III | Brandpunt 500 mm x 1,4 + crop = ca. 900 mm | Sluitertijd 1/800 s | Diafragma f/8 | ISO 360
Bij deze foto was het nodig om ongeveer tot op APS-C niveau te croppen. Het waterballet wordt veroorzaakt door twee pelikanen die half ondergedoken zijn om vissen te vangen.
Bewegingsonscherpte
In verreweg de meeste gevallen is onscherpte bij foto’s gemaakt met teleobjectieven het gevolg van beweging, hetzij van het onderwerp, hetzij van de camera. Dat kan zelfs voorkomen bij relatief korte sluitertijden zoals 1/1000 seconde, wanneer het onderwerp beweegt of je heel abrupt de sluiterknop indrukt. Fotografeer je uit de hand, dan is de kans op bewegingsonscherpte heel erg groot, helemaal na een tijdje, want door statische belasting gaan je (arm)spieren een beetje trillen.
Uit de hand: de juiste houding
Fotografeer je uit de hand, dan is het in de eerste plaats belangrijk om op de juiste manier te gaan staan. Dat wil zeggen: gedraaid, met je linkerschouder naar je onderwerp toe. Wanneer je dan met je armen op je ribben een soort driehoek vormt, wordt de camera redelijk goed ondersteund. Nog beter is het, wanneer je bijvoorbeeld tegen een boom aan kunt leunen. Maar als je echt scherpe foto’s wil, zou je bij teleobjectieven helemaal niet uit de hand moeten willen fotograferen. Al heel snel wordt het vermoeiend én neemt de kans op onscherpte sterk toe.
Je kunt wel een bonenzak gebruiken waarop je de camera plaatst. Dat geeft een heel grote stabiliteit. Gebruik je hem echter vanaf je autoportier, vergeet dan niet de motor én je airconditioning uit te zetten en vermijd een positie boven een heet wegdek (luchttrillingen!). De bonenzak kan ook op je statief rusten, als je de kop eraf draait.
Met statief en schommelkop
Het bevestigen van een camera op een schommelkop heeft iets tegenintuïtiefs. Aan de ene kant zorg je voor het tegengaan van bewegingen door een statief te gebruiken en aan de andere kant beweeg je de camera juist. Maar het geheim is: je beweegt heel gelijkmatig. Bij bewegende onderwerpen is daardoor de beweging van het onderwerp ten opzichte van de camera vrijwel nul, je maakt dus een heel vloeiende panoramabeweging. Die beweging wordt door de stabilisatie ook als zodanig herkend en zal de VR/stabilisatie niet ertoe verleiden te proberen je achtergrond scherp te houden in plaats van je onderwerp. Zonder schommelkop is die beweging schokkerig. Dat zorgt sowieso voor meer onscherpte of voor de noodzaak kortere sluitertijden te kiezen dus voor meer ruis. Erger is dat je het onderwerp daardoor niet goed kunt volgen zodat je compositie nooit goed is. De autofocus verliest ook je onderwerp als je een niet al te groot scherpstelveld kiest en niet zelden verdwijnt je onderwerp helemaal uit de zoeker.
‘Als je echt scherpe foto’s wil, zou je helemaal niet uit de hand moeten willen fotograferen’
Draai je echter bij gebruik van een schommelkop alleen de camera, dan zal zeker bij een vrij licht statief toch nog instabiliteit ontstaan. Om die tegen te gaan, kun je het best een hand op je objectief leggen, maar dan niet aan de kant van de arm van je schommelkop. Let er ook op dat je je hand niet op de scherpstelring legt, want als je die aanraakt, dan verstoor je de scherpstelling. Alleen bij de zeer grote schommelkop van Manfrotto (zie foto) kun je ook de schommelkop zelf gebruiken om vast te houden, die heeft daarvoor zelfs een schuimrubberen bekleding aan beide kanten (handig voor linkshandigen!). Verder bereik je nog extra stabiliteit door je oogkas tegen de rubberen kap om je oculair aan te drukken. Ook belangrijk: de combinatie van camera en objectief moet in evenwicht zijn, dus je moet het geheel naar voren of naar achteren verplaatsen totdat de camera vanzelf horizontaal blijft hangen. Bij een eenbeenstatief (monopod) werkt het ook zo, alleen moet je dan een beetje op de monopod leunen om stabiliteit te creëren.
Sluitertijd
Het kiezen van de juiste sluitertijd is, met name bij vogelfotografie, heel lastig. Je kunt natuurlijk 1/8000 seconde kiezen, dan weet je dat iedere beweging van de vogel of van de camera bevroren wordt. Maar zeker in combinatie met converters zit je dan al snel op te hoge ISO-waarden. 1/2000 of 1/1600 doet het bij grotere vogels meestal ook nog wel. Als ze zweven, kan zelfs 1/1000 of nog korter nog. Check goed de scherpte van je opnamen tijdens het fotograferen; bij een spiegelloze camera kan dat terwijl je de camera gewoon aan je oog houdt. Kies zo nodig een kortere sluitertijd. In zijn algemeenheid geldt: hoe kleiner de vogel, des te sneller de sluitertijd. Wanneer een vogel niet vliegt, kun je uiteraard een veel langere sluitertijd kiezen. Let er wel op dat een vogel ineens kan gaan bewegen of zelfs vliegen, dus een instelling waarbij je snel de sluitertijd kunt verhogen zonder te gaan onderbelichten (bijvoorbeeld handmatig met Auto ISO) is wel aan te bevelen.
Tot slot
Fotograferen met lange teleobjectieven stelt hoge eisen aan je techniek en aan je apparatuur. Aan de andere kant zijn bijna alle hier besproken zaken dingen die je na verloop van tijd vanzelf gaat doen. Ben je eenmaal zo ver, dan blijft alleen de voldoening over van het werken met objectieven die je unieke kijk op allerlei onderwerpen gunnen.
Dit artikel is geschreven door Dré de Man en is gepubliceerd in DIGIFOTO Pro 2.2022